Er zijn 3 situaties waarbij vulkanen kunnen ontstaan: convergentie, divergentie en hotspots   

Convergentie 

Convergentie betekent dat twee aardplaten over elkaar heen schuiven. Dit gebeurt als de dichtheid van de ene plaat groter is als die van de andere plaat.  De onderste plaat, de oceanische plaat, wordt in een laag heet gesteente gedrukt. Doordat er in een oceanische plaat veel waterstof zit, ontstaat er een soort chemische reactie. Zo ontstaat er magma. Dit magma stijgt op en moet door de aardkorst heen breken, voor het naar buiten kan stromen. Hiervoor is veel kracht nodig. Een heftige uitbarsting is dan ook vaak het gevolg. Een voorbeeld van een vulkaan die door convergentie is  ontstaan is de Mount Etna in Italië.

Divergentie 

Bij divergentie schuiven de platen uit elkaar. Nu komt er vloeibaar gesteente (vloeibaar magma) als lava omhoog. Omdat de meeste divergentiezones in de zee liggen kan er nu een vulkaan ontstaan. Als de vloeibare magma in aanraking komt met het oceaanwater stolt het. Er ontstaat nu een oceanische korst. Op deze korst bevinden zich vulkanen. Meestal zijn dat spleetvulkanen. Veel vulkanen op IJsland zijn zo ontstaan.

Hotspots

Hotspots komt voor op plekken waar de aardkorst heel dun is. De aardkorst is dun, omdat het onderste gedeelde van de aardkorst smelt. Nu kan de magma makkelijk door de aarde heen komen. Het magma wordt in de magmakamer verzameld totdat er niks meer bij kan. De vulkaan gaat nu uitbarsten. Veel vulkanen op Hawaï zijn zo ontstaan. Zo'n hotspot blijft de hele tijd op dezelfde plek terwijl de aardkorst erover heen 'schuift'. Daarom ontstaat er een soort slinger aan vulkanen, steeds op een andere plek.

Maak jouw eigen website met JouwWeb